Hoofdstuk 22

Pastoor G.J. Steffens (1803 – 1832)

Deze was geboren te Ootmarsum, waar hij ook vele jaren kapelaan was. In 1797 werd hij benoemd tot de eerste pastoor van Vriezenveen, dat toen juist een zelfstandige parochie geworden was. Op de tiende februari 1803, aldus de kroniek, nam de opvolger van pastoor Meyer bezit van de parochie Rossum, die sinds enkele jaren alleen bestond uit de marken Volthe, Rossum en Lemselo.

Slechts weinig is ons uit deze periode bekend. In 1809 vinden wij de pastoor van Rossum genoemd in verband met het bezoek van koning Lodewijk Napoleon aan Twente. De vorst reisde van Enschede naar Oldenzaal, vandaar over Saasveld en Weleveld naar Almelo, en vandaar over Weerselo naar Ootmarsum.

Wij lezen dat de koning te Almelo verbleef bij de graaf van Rechteren op Huize Almelo. Daar werd aan een aantal Twentse pastoors audiëntie verleend, onder wie ook de pastoor van Rossum, G. Steffens, werd genoemd.

De Havezathe Everlo gesloopt (1811)

Het Everloo
Het Everloo in Volthe

Het Huis Everlo bezat het erfmarkerichterschap van Volthe, Lattrop en Tilligte. De eigenaar bezat toegang tot de Overijsselse Landdag. Over de oudste geschiedenis is niets zekers bekend. Eerst vanaf het begin van de zeventiende eeuw vernemen wij verschillende namen waarvan die van Kanunnik Everhardus van der Mark te Oldenzaal, die van het Everlo stamde en van Rudolf van den Clooster, die in 1660 met Everlo beleend werd, de bekendste zijn.

Hun wapen, 19 zilveren penningen, was met het Bentheimse verwant. Sedert de tweede helft van de zeventiende eeuw beleden de eigenaars de protestantse godsdienst. Van Reynt Jan Baron Sloet tot Everlo hebben wij reeds vernomen in verband met de plannen tot verdeling van het Voltherbroek. Onder zijn zoon Andries werd in 1811 het Huis wegens bouwvalligheid gesloopt en herbouwd en in 1831 werd het onderhands verkocht aan de Oldenzaalse predikant Johannes Palthe, die gehuwd was met Carolina Bernadina Racer. De koopsom bedroeg f 7.325,–.

Het toenmalige boerenbedrijf

Los Hoes
Los Hoes Ootmarsum

Enkele beschrijvingen uit het begin van de negentiende eeuw schilderen ons het oude boerenbedrijf. Het “losse hoes” vormde het grondplan van de boerderijen uit die tijd, die met stro of riet afgedekt waren. Ze vormden ieder één grote ruimte waarin mens en dier samen huisden.

Vooraan aan de smalle zijde bevond zich het open vuur, waarvan de rook door een rookboozem naar boven werd geleid. In het voorste gedeelte van het huis bestond de vloer uit keistenen of uit Bentheimersteen, terwijl de deel een lemen vloer had. Bedsteden, melkkamer en washok bevonden zich ook in het voorste gedeelte.

Meer naar achteren bevonden zich de stallen, dikwijls ook een weefkamer. De landbouw werkte toen nog met zeer primitieve methoden. Men moest het nog zonder kunstmest stellen, zodat aan ontginning van de heidevelden niet te denken viel. Het vee werd vooral voor de mest gehouden. De melkopbrengst van de weinig krachtige koeien was zeer gering.

Behalve de gewone produkten (rogge, haver, aardappelen) werden toen ook wel boekweit (riskant om te verbouwen) en hier en daar lijnzaad verbouwd. Het gewonnen vlas werd in de winter door de vrouwen en dienstmeiden gesponnen. Het onderwijs bereikte in die dagen op het platteland geen hoog niveau. Omdat de kinderen in de zomer over het algemeen op het bedrijf nodig waren, werd het onderwijs bijna uitsluitend in de wintermaanden gegeven.

Zo kwamen er velen weinig verder dan de eerste beginselen van lezen, schrijven en rekenen.

De kroniek van de parochie

Onder het pastoraat van G. Steffens werd voor het eerst een katholiek kerkhof te Rossum aangelegd. Vroeger werden de parochianen uit Rossum in Oldenzaal begraven, zo ook de voorgangers van de pastoor. Zo werd hij de eerste pastoor die in Rossum werd bijgezet.

Wij vernemen verder dat voor de bouw van een nieuwe kerk te De Lutte behalve de eigen parochianen ook bewoners van Rossurn, Volthe en Berghuizen enige hand- en spandiensten verrichtten. In deze tijd bevond zich de in Rossum geboren Bernardus Engbrink als kapelaan in De Lutte.

Na een bijna dertigjarig pastoraat stierf pastoor Steffens op 24 oktober 1832. In precies een eeuw had Rossum slechts drie herders gehad. In de volgende eeuw zouden het er zeven zijn, al bestuurde een van hen ook bijna veertig jaar de Rossumse parochie.

Naar: Geschiedenis | hoofdstuk 21 | hoofdstuk 23